Hoe sturen G40-gemeenten in het tijdperk van binnenstedelijke verdichting?
De ruimtebehoefte van maak- en productiebedrijven neemt toe, terwijl de beschikbare ruimte hiervoor in Nederlandse steden juist afneemt. Dit is het gevolg van de woningbouwopgave, waardoor binnenstedelijke bedrijventerreinen worden getransformeerd. Om diezelfde reden heeft ook het ‘traditionele’, ‘stadverzorgende’ mkb in de steden het moeilijk. Alle G40-gemeenten signaleren deze problemen, maar de sturingsmiddelen om ruimte voor economie en werk te borgen en in balans te brengen met wonen zijn beperkt. Behalve aandacht voor overeenkomstige knelpunten waar G40-gemeenten tegenaan lopen, gaat de publicatie Ruimte voor economie en werk ook in op mogelijke kansen en op de behoeften van gemeenten richting de rijksoverheid.
Voor vrijwel alle G40-gemeenten geldt dat zij in de komende vijftien jaar enkele tienduizenden woningen moeten toevoegen door middel van binnenstedelijke verdichting. In dat opzicht is het niet verwonderlijk dat bedrijventerreinen snel in het vizier komen: met de huidige ruimtedruk in het achterhoofd zijn deze vaak inefficiënt ingericht, en bovendien is er nog een wereld te winnen op het gebied van vergroening en verduurzaming. Het gevolg hiervan is dat er op veel plekken in Nederland inmiddels wordt ingezet op het ontwikkelen van gemengde woonwerkwijken.
Bij dergelijke transformatieprocessen dreigen de functies ‘economie’ en ‘werk’ het echter af te leggen tegen de functie wonen. Dit heeft deels te maken met politieke prioritisering, maar ook met het feit dat de vierkante meterprijs voor woningen veel meer oplevert dan voor bedrijfsruimten. Vooral ‘traditionele mkb-bedrijven’, zoals de banketbakker, de stucadoor of de meubelmaker, komen hierdoor onder druk te staan. Zelfs áls zij dankzij inventieve stedenbouwkundige oplossingen al mengbaar zouden zijn met woningen, kunnen zij vaak de hogere huurprijs in de nieuwe plinten niet betalen.
Een ander probleem waar G40-gemeenten mee worstelen is dat huidige bedrijventerreinen niet alleen inefficiënt, maar vanuit ruimtelijk economisch perspectief ook suboptimaal zijn ingericht. Als gevolg van een niet al te streng acquisitie- en uitgiftebeleid in het recente verleden zijn veel bedrijventerreinen nogal divers wat betreft type bedrijvigheid en milieucategorieën. Dit zou idealiter veel meer geclusterd moeten worden. Dat is echter gemakkelijker gezegd dan gedaan. Gemeenten hebben op bestaande terreinen vaak nauwelijks een grondpositie, ondernemers en vastgoedeigenaren zijn meestal versnipperd en amper georganiseerd, en alternatieve locaties voor bedrijven zijn uitermate schaars.
Toch zijn er G40-gemeenten waar het dankzij uitzonderlijke omstandigheden én een goed functionerende regionale ontwikkelingsmaatschappij gelukt is om bedrijven met hoge milieucategorieën ‘uit te plaatsen.’ Dit gaat echter gepaard met planschade, en de meeste gemeenten hebben niet de financiële mogelijkheden om dat af te dekken. Er is daarom een sterke behoefte bij G40-gemeenten aan aanvullende financiële middelen om te kunnen investeren in onrendabele toppen, zowel om bedrijven in beweging te krijgen als om betaalbare bedrijfsruimte aan te kunnen blijven bieden.
Wie niet rijk is, moet creatief zijn. Ondanks dat gemeenten de financiële middelen noch de fysieke ruimte hebben om hun ruimtelijke economie toekomstbestendig én inclusief te herstructureren, proberen zij al het mogelijke te doen om hier toch enige invloed op te kunnen uitoefenen. Dit begint bij het opstellen van een (regionaal) economische visie, waarin in veel gevallen een profielschets aan bedrijventerreinen wordt meegegeven. Dit kan vervolgens worden doorvertaald naar Omgevingsvisies en -plannen. Hierin kan bijvoorbeeld gestuurd worden op (minimale) milieucategorieën.
De mate waarin gemeenten momenteel sturen op het gewenste type bedrijvigheid hangt sterk samen met de situatie van grondeigendom, en met de (on)mogelijkheden van het Didam-arrest. Om meer regie in handen te nemen kan de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) worden ingezet, al geven gemeenten aan dat dit een ‘zwaar middel’ is en vaak makkelijker gezegd dan gedaan. Uiteindelijk beseffen gemeenten dat samenwerking, zowel met ondernemers, eigenaren, ontwikkelaars, buurgemeenten en andere overheidslagen essentieel is om het stukje ‘economie’ in de ruimtelijke puzzel goed te kunnen leggen. Integrale, gebundelde en/of ‘gebiedsgerichte’ fondsen zijn volgens hen een eerste goede stap naar een goede balans tussen wonen en werken in Nederlandse steden, nu en in de toekomst.
Download de publicatie Ruimte voor economie en werk op de website van Platform31.